Een rijke geschiedenis
Het Haagse echtpaar Crispijn en Agnyese van Boschuysen laat in 1564 een vermogen na dat ten goede moet komen aan de “rechten Aermen” van Den Haag.
Aanvankelijk werd daadwerkelijk geld uitgedeeld onder de armen van Den Haag. Later richtten de curatoren van de erfenis een weeshuis op met plaats voor 10 weeskinderen in de Haagse Nobelstraat. Een bestuur van regenten werd met het toezicht op het weeshuis belast. Weldra bleek de gekozen behuizing te klein. De tachtigjarige oorlog liet veel kinderen ouderloos achter en in 1579 namen de regenten het Agnietenklooster, na die oorlog een leegstand pand aan het Westeinde in Den Haag, als weeshuis in gebruik. Het gebouw bood plaats aan 100 weeskinderen en had eigen landerijen en tuinen. De naam werd veranderd in “Burgerweeshuis”.
Echt arme kinderen werden niet meer in het weeshuis opgenomen, de wezen moesten ouders hebben gehad die het burgerschap van de stad Den Haag bezaten en in eigen levensonderhoud konden voorzien. Het Burgerweeshuis beleefde een rijke en interessante geschiedenis, nauw verweven met de veranderingen die in de loop der eeuwen plaatsvonden in de stad.
In 1754 ontving het Burgerweeshuis een deel van de erfenis van Maria Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van Renswoude. Deze erfstelling, genaamd: Fundatie van Renswoude, had als doel om “intelligente, begaafde wezen vanaf vijftien jaar” een goede opleiding te geven. Met deze opdracht werden drie weeshuizen in Den Haag, Utrecht en Delft voorzien van een gedeelte van haar omvangrijke erfenis.
Als gevolg van de bepalingen bij testament van de Vrijvrouwe kregen na 1754 getalenteerde wezen uit het Haagse Burgerweeshuis een hogere opleiding. Zo werden twee erfenissen vervlochten, doch altijd apart beheerd: de Stichting Boschuysen voor verzorging en opvoeding, en de Fundatie van Renswoude voor onderwijs en opleiding.